Uitluiden

Hallo Fred,

Op 3 september 2014 werd het nieuwe facultaire onderzoeksinstituut ingeluid – AIHR, het Amsterdam Institute for Humanities Research. Nieuwe functies en nieuwe termen, jij schreef het al. Je bent niet de enige die het nog niet als een automatisme kan oproepen. Het instituut is zo kersvers dat het ook nog niet op de algemene UvA website te vinden is en op de FGw site alleen als je de afkorting weet (http://aihr.uva.nl/).

De dag ervoor, op 2 september, was een van de oude instituten uit de FGw uitgeluid – het ICG, Instituut voor Cultuur en Geschiedenis, ook wel Institute for History and Culture. Zo’n gebeurtenis kan van alles losmaken. Een historicus van de Nederlandse literatuur denkt al gauw aan de beroemde uitspraak van Vondel uit 1625, bij de naderende dood van stadhouder Maurits. Zijn biograaf Brandt tekende die op uit zijn eigen mond. (Bron, p. 29) Toen Vondels vrouw riep: ‘Man, de prins ligt op sterven’, riep hij terug: ‘Laat hem maar sterven. Ik lui hem alvast uit!’, ijverig in de weer met zijn dichterlijke afscheidsgroet. Die loog er niet om want het was het allegorische toneelstuk Palamedes, waarin Maurits bestuursbedrog en gerechtelijke moord ten laste werden gelegd. Die aanklacht draaide uit op een echte rechtszaak, die Vondel dankzij de bescherming van de stad Amsterdam uiteindelijk slechts een geldboete kostte. Zijn leven lang bleef hij een luis in de pels van de macht: nu eens meegaand, dan weer kritisch.

Klok 210914  Bron

Een vrolijke begrafenis…

Maar zo hard ging het er op 2 september niet aan toe, tenminste niet openlijk. Voor de goede orde: wat nu volgt is deels van horen zeggen. Ik was er zelf niet bij; de onderwijspraktijk gaat voor op andere activiteiten. Het bekende conflict van agenda’s.

Onder leiding van de decaan speelde zich ‘een vrolijke begrafenis’ af. Sprekers gaven hun visie op het oude instituut, waarbij het ideaal van vrijheid voor de onderzoeker opnieuw klonk, naast de relativerende constatering dat organisaties nu eenmaal eens in de zoveel tijd in een nieuwe mal gegoten worden. Er was ook een panel, dat reageerde op tevoren rondgestuurde stellingen over het ideale onderzoeksinstituut. Die varieerden van de algemene snit over een onderzoeksinstituut als inspirerende omgeving met academische vrijheid en gegarandeerde onderzoekstijd tot specifieke aandachtspunten als ondersteuning bij het schrijven van aanvragen, transparante verdeling van promotieplaatsen en een rol voor actieve emeriti. Niet alle stellingen kwamen aan bod – het moest geen kritische vergadering met voornemens voor maatregelen worden. Tot slot sprak de nieuwe portefeuillehouder Onderzoek in het faculteitsbestuur Thomas Vaessens eenieder moed in. Geef hem eens ongelijk!

…met een waarschuwend geluid

De laatste stelling van de begrafenis was voorzien van uitvoerige toelichting. Laat medewerkers binnen de beschikbare ruimte hun keuzes maken voor de snit van hun onderzoek en mate van samenwerking en pas op met permanente, want contraproductieve, controle. Tot zover de stelling. Vrijheid tegenover geprogrammeerdheid. Volgens mij is het vinden van een leefbaar midden tussen die twee de opgave waar we voor staan. Daarin kunnen noch de koppige onderzoeker die geen enkele prestatieverplichting duldt, noch de inhoudelijk leidinggevende of administratief manager die voortdurend becijfert, het volledige gelijk krijgen. Een eenzijdig beleid is niet levensvatbaar.

Het recht op onderzoekstijd raakt de universiteit in het hart, niet alleen mensen met een vaste aanstelling, ook die met een tijdelijk contract. Voor hen betekent het binnenhalen van onderzoeksgeld nu zelfs regelmatig dat ze uitgeluid worden omdat er geen financiële ruimte is voor vaste aanstelling. Dit bemoeilijkt natuurlijk instroom van nieuwe ideeën en ook zoiets als verjonging. Het nieuwe onderzoeksinstituut zal het niet gemakkelijker krijgen dan het oude.

Hartelijke groet,

Lia